De afgelopen periode kwamen een paar dingen wel heel mooi samen. Eerst het congres De Toekomst van Leren (NRCLive), het daar beschikbaar gestelde boek ’Haalt de Universiteit 2040?’, het klantevent van Fundatis over de Flexibilisering in het (hoger) Onderwijs en mijn projecten voor HvA/UvA en het NOVA College. Dat er veel in beweging is en dat we met zijn allen verwachten, dat dit de komende jaren enorme verschuivingen in het (hoger) onderwijs gaat veroorzaken, is wel helder. De scenario’s lopen uiteen met het gekozen perspectief en ja, de toekomst blijft altijd koffie dik kijken. Maar wetende dat de snelheid van de (technologische) ontwikkelingen nog altijd exponentieel is én het feit dat hiermee veel van de randvoorwaarden voor ontwikkeling worden neergezet, betekent dat afwachten de slechtste keuze is. Waar gaat het heen?
De Toekomst van Leren
Het congres van NRCLive was op voorhand breder ingestoken dan onderwijs alleen. Van alle inspirerende ervaringen en goede inleidingen op deze dag, is mij vooral bijgebleven dat het concept LifeLongLearning de komende jaren een vlucht gaat krijgen en dat de tweedeling tussen het ‘overdragen van kennis’ en het ‘samen leren omgaan met die kennis’ een snel belangrijker gegeven wordt. Voor het overdragen van kennis, ontstaat een breed pallet aan mogelijkheden en wordt plaats en tijd steeds minder bepalend. Digitale platforms en blended learning maken ‘any place, any time’ opdoen van kennis mogelijk en ook aantrekkelijker dan ooit. Echter, hoe we verbinden met anderen, samenwerken en hoe we daarbij opgedane kennis gebruiken, koppelen, toepassen en verbreden, dat vraagt om bij elkaar komen. Dat vraagt om interactie en dat is niet te vatten in een curriculum, een vak, een filmpje of een game. Kortom; een her-waardering van het concept ‘Bildung’.
Haalt de universiteit 2040?
In het boek van Bert van der Zwaan (Haalt de universiteit 2040? Een Europees perspectief op wereldwijde kansen en bedreigingen) vind ik de verdieping. Het is sowieso een zeer lezenswaardige bundel!! Het boek kent een driedeling, waarbij het eerste deel beschrijft waar de universiteiten vandaan komen, hoe in hun ontstaans- en ontwikkelgeschiedenis in de afgelopen 800 jaar de basis werd gelegd voor de problemen waar de universiteiten nu mee worstelen. In dit beschrijvende deel worden de Europese, Amerikaanse en Aziatische universiteiten vergeleken. Daarbij staan vooral de verschillen in balans tussen onderzoek en onderwijs én de verschillen in financiering centraal. De filosofieën van Newman (brede basisvorming; universiteit heeft vooral onderwijstaak) en Von Humbolt (het moet vooral gaan over Bildung, persoonsvorming) worden als nog immer actueel gezien (en komen gecombineerd terug in Amerikaanse systeem met bachelor college en graduate school).
Publiek versus privaat en een brede bachelor
De financieringsdiscussie gaat vooral over de mate waarin een universiteit privaat of publiek gefinancierd zou moeten zijn, en wat dat vervolgens betekent voor de aard van het onderzoek. Volgens Van der Zwaan is de ontwikkeling van de terugtrekkende overheid niet omkeerbaar en leren vooral de Amerikaanse voorbeelden ons, dat het teruglopen van het staatsaandeel altijd leidt tot oplopende collegegelden, privatisering (en overwaardering van (toegepast) onderzoek boven onderwijs). Dit heeft onherroepelijk een verdere tweedeling en verminderde toegankelijkheid tot gevolg: topuniversiteiten voor de elite en gemiddeld matige publieke universiteiten. Van De Zwaan pleit vervolgens voor een minimale deelname van de overheid, die garant staat voor een kwalitatief sterke bachelor fase, zodat de brede toegankelijkheid in ieder geval voor die funderende (onderwijs) fase gegarandeerd is. Overigens merkt hij ook op, dat de selectie in Nederland wel wat strenger mag; veel studenten zouden beter af zijn op een hogeschool en zouden dan ook daar terecht moeten komen.
Tot slot concludeert Van Der Zwaan dat na 800 jaar de universiteit evolueerde van een onderwijsinstelling waar onderzoek plaatsvindt, naar een onderzoeksinstelling die onderwijs geeft. De nadruk op wetenschappelijke prestaties (aantal publicaties belangrijker dan kwaliteit!) heeft van universiteiten bedrijven gemaakt, die meer sturen op productie dan op inhoud. Voor de toekomst is er hoop, als universiteiten zich meer gaan richten op maatschappelijke opbrengst dan op economische bijdrage; ofwel impact in plaats van valorisatie. Minder afhankelijk van uitgevers en tijdschriften en een grotere bijdrage aan het maatschappelijke debat; een flexibeler universiteit die onderdeel is van de maatschappij en meebeweegt in een steeds dynamischer context.
Debundling en LifeLongLearning
Vervolgens wordt in het tweede deel van het boek verkent in welke omgeving de universiteit de komende 25 jaar zal opereren. Een universitaire graad zal niet automatisch een betere baan garanderen. Onderwijs wordt duurder en daardoor zal de vraag naar deelstudies of losse cursussen toenemen. Digitalisering biedt daartoe grote kansen. Deze ‘debundling’ (niet een samenhangend curriculum afronden, maar losse pakketten volgen) zal de universiteit in Nederland fors raken. LifeLong Learning krijgt de komende jaren steeds meer betekenis. Studenten gaan eerder, bijvoorbeeld na de bachelorfase, de arbeidsmarkt op en komen terug voor losse cursussen als hun werk, de positie op de arbeidsmarkt, of persoonlijke interesse daar om vraagt.
Digitalisering en Big Data
Door IT en digitalisering zal wetenschap zeker dynamischer worden en plaatsvinden in steeds sneller wisselende combinaties van interdisciplinair onderzoek. Kennis is overal aanwezig, maar het effectief gebruiken daarvan is lastig door de overweldigende stroom gegevens. Big Data biedt ongekende mogelijkheden voor onderzoekstoepassingen en zal de wereld van de wetenschap significant veranderen. Ook zal het samensmelting van disciplines vergemakkelijken; samen naar grote dataverzamelingen kijken, met verschillende methodieken. Dit legt totaal nieuwe terreinen van onderzoek bloot!
Op het gebied van onderwijs zijn MOOC’s en SPOC’s kansen, die zullen leiden tot nieuwe vormen van onderwijs en ook nieuwe vormen van diplomering. De MOOC en LifelongLearning lijken voor elkaar gemaakt: Het biedt zeer veel flexibiliteit voor de student, wanneer, waar en hoe hij wil leren. De financiële opbrengst lijkt vooralsnog gering; de maatschappelijke waarde echter groot. Het biedt kleinere universiteiten de mogelijkheid aansluiting te houden in het netwerk van de grotere spelers. Die groten produceren het publieke deel van het onderwijs; de kleineren kunnen het gesloten deel blijven aanbieden: waar studenten samenkomen om de informatie te bespreken en te verwerken. Het tijdig aansluiting vinden bij het juiste netwerk, is een belangrijke uitdaging voor de universiteit! Naast een globaal (onderzoeks)netwerk, neemt ook het regionale kennissysteem aan belang toe.
Student van de toekomst
Hoe hoger de studiekosten, hoe meer kansen voor de digitale universiteit. Modularisering van het onderwijs (debundling) is een duidelijke trend; het behalen van een diploma wordt steeds minder belangrijk. Van der Zwaan ziet een toekomst waar studenten, na een campusperiode van 1 of 2 jaar de arbeidsmarkt op gaan om vervolgens verder te studeren via distant learning voor het bachelorsdiploma. De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden wordt krapper, dus als er een kans is, zullen mensen eerder die arbeidsmarkt betreden en eventueel via LifeLongLearning later de opleiding geheel afmaken, als de arbeidsmarkt daar tenminste om vraagt. Problem-driven learning (leren vanuit een concrete vraag of behoefte) wordt het zakelijke argument en fundament voor LifeLongLearning.
Waarde van de universiteit
Door alle ontwikkelingen zullen er verschillende typen universiteiten ontstaan, die functioneren in een samenhangend ecosysteem van kennisinstellingen. De waarde van het einddiploma neemt af en levenslang leren wint aan belang. De universiteit zal zich richten op meer dan het doorgeven van kennis: het gaat om het leveren van betekenisvolle maatschappelijke bijdragen; om het streven naar wijsheid meer dan alleen naar kennis. Alleen zo houdt de universiteit een plek midden in de maatschappij, als gids leidend in het debat, waar zij met gezag kan spreken over de grote vragen in de wereld en waar de wisdom of crowd regeert.
Flexibilisering van onderwijs is noodzaak
Op het klantevent van Fundatis.nl stond de vraag centraal, hoe het (hoger)onderwijs kan flexibiliseren. Dat de noodzaak er is, mag blijken uit het voorgaande en was voor de aanwezige deelnemers aan dit klantevent ook geen issue. Uiteenlopende ervaringen werden besproken in groepen en de inleidende casus over de vorming van het Bachelor College aan de TU/e sloten naadloos aan bij de conclusies uit het hiervoor besproken boek. Het lijkt erop, dat de vraag steeds meer centraal komt te staan (problem-based learning), ten koste van de disciplinaire grondslag. Onderwijs zal steeds meer modulair worden, om aan de wensen van de student te voldoen. Er ontstaat een sterke beweging richting maatwerk en personalised, customized learning.
Universiteiten en hoge scholen kunnen zich hierop voorbereiden tot processen tussen opleidingen en faculteiten te harmoniseren, de vorming van een brede bachelor in gang te zetten en blended learning concepten verder uit te rollen. Ook wordt het belang van intensieve studiebegeleiding hoog geacht, om studenten in de veelheid van keuzes te begeleiden naar een (voorlopig nog relevant geacht) diploma waardig programma.
Het model van bachelor college en graduate school lijkt voor de toekomst het meest kansrijk: Studenten starten met een brede academische vorming, die naast een disciplinaire training bestaat uit training gericht op het stellen van de juiste vragen en het onttrekken van kennis aan de grote data- en expertsystemen die er in de toekomst zullen zijn. Ook vraagt de toekomst een grote accent op leiderschap skills. Mooi om enkele dagen ná het klantevent op LinkedIn te lezen, dat de veranderingen op de TU/e, van disciplinaire propedeuses naar een structuur met een bachelor college (en graduate schools) als zeer succesvol zijn beoordeeld door het Ministerie van Onderwijs.
Wel of geen universiteitscampus?
Dit lange betoog leidt uiteindelijk tot daar waar de kern van mijn expertise ligt: wat betekent dit alles voor de huisvesting? Is er toekomst voor de universiteitscampus?
Voor de vervolgfase zullen modulair onderwijs en debundling een grotere rol gaan spelen: een vermindering van campus-gebonden onderwijs ten gunste van blended learning en (deels) online onderwijs. Dit zal een scherper onderscheid tussen onderwijs- en onderzoeksuniversiteiten tot gevolg hebben: Alleen daar waar campuslearning een aantoonbare meerwaarde biedt (denk aan intensieve training in onderzoeksvaardigheden of interactie met medestudenten, gericht op voorbereiding van een master of doctoraat), zal on-campus learning blijven bestaan. Dit zal voorbehouden zijn aan de beste onderzoeksuniversiteiten.
De campus van de toekomst zal er dus heel anders uit zien van nu: minder onderwijsgebouwen, meer ontmoeting, meer cultuur, meer gezelligheid. Het zal naast onderwijs en onderzoek vooral ook voor alumni het centrum worden voor LifeLongLearning, waar ze naar behoefte kunnen bijscholen en gebruik kunnen maken van de faciliteiten. Als het Forum uit de oudheid, zal de universiteitscampus een duidelijk plek hebben, midden in het centrum van de maatschappij!
Een bewerking van dit artikel verscheen ook namens Fundatis; daarin minder nadruk op de afgeleide huisvestingsvraag en meer aandacht voor het derde deel van het boek van Bert van der Zwaan.
Geschreven met collega-associate Robert van ‘t Sant, eerder gepubliceerd via Fundatis (maart 2017)
Laatst keek ik door het blog-archief op mijn website en viel mijn oog op een blog van vier jaar geleden. In luttele seconden gingen schaamte, verbazing én een overweldigend inzicht door me heen. Schaamte, omdat het eigenlijk van de zotte was, dat ik me deze dingen zo’n 4 jaar geleden serieus afvroeg. Verbazing, omdat het écht over 4 jaar tijd ging en een confronterend inzicht in de innovatiekracht en vooral snelheid daarvan, als het gaat om technologische ontwikkelingen die heel dicht om ons heen, de wereld van nu enorm beïnvloeden.
Sommige technologie is zó snel, zo’n normaal onderdeel van onze wereld geworden, dat we bijna niet meer weten dat de dingen ooit anders gingen. Zonder e-mail? Je kunt het je niet meer voorstellen (eigenlijk al weer ingehaald of vervangen door nieuwe kanalen). Zonder mobiele telefoon? Je zou niet kunnen functioneren, zoals je het nu dagelijks doet. En Apps? Zeg eens eerlijk; hoe lang denk jij dat we daar al gebruik van maken? En hoe deden we het zonder?
In 2012 schreef ik het blog ‘App versus Web’. Ik weet nog heel goed, dat ik daar op kwam, omdat ik het écht niet begreep: Wat ging dít nou toevoegen aan de websites, die prima functioneerden?
Het is hilarisch om terug te lezen, dat de respons op mijn vraag (via Twitter) vooral een wedervraag opleverde: Als ik het wist, wilden de anderen het ook graag horen…. Ik was 4 jaar geleden écht niet de enige, die de toegevoegde waarde van Apps nog niet zag. Ik schreef wel dat ik verwachtte dat het sneller zou gaan dan ik op dat moment veronderstelde. Maar toch. Ik was vooral heel sceptisch. En duidelijk nog niet heel erg overtuigd.
Vroeger dacht ik wel eens, dat ‘uitvinders’ waren uitgestorven. Alles was al bedacht. De 19e eeuw met de industrialisatie leek me veel spannender. Wij gingen veel minder meemaken dan onze opa’s en oma’s….
Maar niets is minder waar; het gaat sneller dan ooit!
Ik zie, lees en hoor steeds meer over robotica, en toepassingen in alle sectoren van onze maatschappij. ZorgTech is een sterk opkomend vak en ook in onderwijs gaan robotica toepassingen razend snel. Het eerste volledig door robots gerunde hotel is geopend in Japan. Ik lees artikelen waarin de vraag wordt verkend, of robots straks rechtspersonen kunnen zijn (en hoe we ‘straks’ conflicten tussen mens en machine kunnen beslechten).
Sommige dingen gaan trager dan gehoopt; anderen raken zo snel ‘normaal’ dat je het niet meer ziet. In 1965 voorspelde Gordon Moore, dat de snelheid van chips (tegen dezelfde kosten) ieder jaar zou verdubbelen. In 1975 stelde hij deze ‘Wet van Moore’ bij, naar iedere twee jaar. Kutzweil (oprichter van de Singularity University) heeft voorspeld dat in 2046 de geheugencapaciteit van de chip zo vaak is verdubbeld, dat vanaf dat moment de computer de mens de baas zal zijn.
Zal het zo zijn? Ook hier: de tijd zal het leren. De ervaring hééft ons al geleerd, dat sommige dingen zeer snel kunnen gaan….
In verschillende projecten komt het de laatste tijd als dé eyeopener naar voren: Stel de doelgroep centraal. En hoewel het een open deur lijkt, was het in al deze gevallen geen common sense….
Ontwikkelen we met een aantal deskundigen een (wat wij denken) aansprekend cateringconcept; is de feedback ‘we zijn toch geen grote mensen concept aan het maken voor mbo’ers…’. Pff….tja….
Een andere organisatie denkt na over de ‘next step’ in de organisatie van de ondersteuning, en doet dit in eerste instantie in werkgroepen met …. de ondersteuners. Nog weer een organisatie besteed in de inrichting van een school aan en raad eens wie er niet betrokken en bevraagd zijn in het proces? Inderdaad, de studenten.
Hoe komt het toch, dat ‘we’ denken te weten wat er goed is voor de doelgroep, zonder ze zelf te bevragen? Het lijkt geen uitzondering dat dit wordt ‘vergeten’ in de aanpak. Laat staan dat de doelgroep zélf aan het stuur staat. Het is niet ondenkbaar; maar we bedenken het gewoon niet, of in elk geval niet als eerste.
Exit voor de expert
Het is een beetje het oude denken, dat ‘wij wel weten wat goed voor u is’ en dat sukkelt nog lang na. Expertmeetings hebben denk ik hun langste tijd gehad. Over welke doelgroepen we ook praten, in wat voor soort projecten en context, over het algemeen is de doelgroep mondig, kritisch en creatief en heel goed in staat na te denken over haar behoeften, gewenste verbeteringen en aandachtspunten daarbij. Misschien heeft het regie nodig, maar een oor te luister leggen bij de ‘experienced user’, de gebruiker, levert zeker nieuwe inzichten, bruikbare input en soms verrassende oplossingen.
De valkuil dat we denken te weten wat de doelgroep wil, wordt ook steeds groter, door een technologie gap: De manager of adviseur die de opdracht heeft, is soms onder de indruk van vernieuwing, die door doelgroep alweer wordt afgeschreven.
Bij de inrichting van de onderwijsomgeving van een media-opleiding hoorde ik bijvoorbeeld: ‘Ze willen een Google-omgeving’ (Terwijl de studenten zeiden: wilden geen ‘brand’; we willen flexibiliteit en multifunctionaliteit). In het herontwerp van de ondersteuning van een universiteit hoor ik ‘Ze willen veel sneller actuele informatie op de website vinden’ (terwijl de studenten aangaven: ‘Stop met de dienstverlening. We regelen het liever zelf, op Facebook. Drie keer hetzelfde antwoord in korte tijd; dat wordt dat als waarheid aangenomen’).
‘Ze’ is een enorm signaalwoord
Het valt me gewoon steeds vaker op, dat het raadplegen van de ervaring van de eindgebruiker eerder het slotstuk is, dan de start van een traject. Ik neem me voor, daar nóg alerter op te zijn de komende tijd: Bij het woordje ‘ze’ moeten alle bellen gaan rinkelen: Het is een signaalwoord en het moet direct de vraag oproepen: ‘Hebben we het hen zélf al gevraagd wat de behoefte is?’.
Deze week kwamen beide puberzonen thuis met de opdracht van hun docenten Duits: Maak een filmpje waarin je 3 minuten in het Duits over jezelf praat. Ik dacht ‘wat leuk!’, maar de heren dachten daar toch iets genuanceerder over. In het Engels zouden ze het zo uit de losse pols schudden; maar Duits…. Dit was een pittig klusje!
Kennisclip
Het werken met beeld en digitale tools op school biedt allerlei nieuwe mogelijkheden; fantastisch dat docenten experimenteren en verkennen. Zo liep ik in mijn werk deze week tegen de term ‘kennisclip’ aan: korte filmpjes (3 tot max 20 minuten) waarin een docent aan studenten, of studenten aan elkaar, uitleggen hoe iets werkt, hoe iets moet, of hoe je iets kunt aanpakken. Mooi ook dat daarmee niet alleen de inhoud, maar ook de competenties op het gebied van presenteren en ‘iets overbrengen’ centraal komen te staan. Ik vind dat een verrijking. En met de camera van een digitale telefoon is al een behoorlijk product te maken tegenwoordig.
Sta ik er goed op?
De opdracht voor Duits was niet echt een kennisclip, maar wel een toepassing van beeld in overdracht en beoordeling. Twee opvolgende avonden ben ik ermee bezig geweest. Trots dat ik mocht filmen en dat daar geen gêne op zat richting hun moeder J! Drie minuten bleek heel lang en edit-en was niet toegestaan; het moest in één keer gefilmd. Neem aan dat de docenten in kwestie zich realiseren wat dat betekent. Naast de inhoud (spannend!), wil zo’n puber er ook nog een beetje goed op staan…
Kortom; we hadden heel wat takes nodig voordat ze tevreden waren!
Ook fouten slijpen in
En nu ben ik dus heel benieuwd, hoe dat beoordeeld gaat worden. Van een hele klas levert dat al gauw zo’n anderhalf uur beeld op. Het Duits rammelde hier-en-daar natuurlijk best nog wel. Maar beide jongens zijn nog nooit zo lang met huiswerk bezig geweest! Voorbereiden van de inhoud, uitschrijven, oefenen, filmen, nog een keer over… Alle fouten zitten er nu stevig in, want na zo’n 13 opname pogingen ken je de tekst écht wel van buiten….
Inspanning belonen
Hoop dus dat vooral de inspanning ook beloond wordt. Want je vraagt een puber zich bloot te geven –nogal kwetsbaar zo’n filmpje over jezelf inleveren- en het heeft ook nog eens een bult tijd gekost! Ik wens de docent veel kijkplezier en wijsheid.